Het waterverhaal
Water was en is vaak een dreiging voor Nederland. Maar in de Hollandse Waterlinies is het juist ingezet als bondgenoot. Door een aaneenschakeling van rivieren, sluizen, dijken en kanalen kon het land gecontroleerd onder water worden gezet. Dit proces wordt inundatie genoemd. Zo kon een vijandelijke aanval worden gestopt.
Water als onneembare hindernis
Water stond eeuwenlang centraal in de verdediging van Nederland. Al in de Tachtigjarige Oorlog zetten diverse steden water in om zich te verdedigen tegen Spaanse aanvallen. Alkmaar was in 1573 de eerste, hier begon de victorie. In het Rampjaar, 1672, greep de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden terug op deze ervaring om een Frans leger van 120.000 soldaten te stoppen. Stadhouder Willem III liet snel een verdedigingsstelsel inrichten met water in de hoofdrol. Een strook polderland van de Biesbosch tot aan de Zuiderzee werd onder water gezet: de Oude Hollandse Waterlinie. In de 19de eeuw werd deze linie uitgebreid met de Nieuwe Hollandse Waterlinie, die ook Utrecht beschermde, en de Stelling van Amsterdam die de hoofdstad verdedigde.
Geen doorkomen aan
Het idee achter de Hollandse Waterlinies was dat in korte tijd een strook land van 200 kilometer lengte en 3 tot 5 kilometer breedte onder water gezet kon worden. Het water was 20 tot 50 centimeter diep. Soldaten die de aanval inzetten, moesten daardoor door het water ploeteren en konden sloten en greppels niet zien. Zwaar geschut zonk weg en het water was te ondiep om te varen. Het onder water zetten van de inundatievelden kon met zoet, brak en zout water. Als er genoeg tijd was, dan werd bij voorkeur zoet water uit de rivieren gebruikt, omdat landbouwgrond hiermee het minst beschadigd werd. Dit was een tijdrovend proces, omdat de waterstand in droge seizoenen laag was en de aanvoerweg naar de polders soms lang. Als er niet genoeg tijd was, werd brak water uit de Zuiderzee ingelaten en bij nood kon zelfs zout water uit de Noordzee en de Waddenzee het land overspoelen.
Een vernuftig systeem
Om de linies gecontroleerd onder water te kunnen zetten, werden bestaande watersystemen in Nederland uitgebreid met dijken, sluizen, stuwen en gemalen. Het inunderen was een spannend samenspel van techniek, vindingrijkheid en water. De liniebouwers hadden onder meer te maken met flinke hoogteverschillen. Zo ligt de Nieuwe Hollandse Waterlinie tegen de Utrechtse Heuvelrug aan, maar gaat deze ook door laaggelegen polders. Ook liep de waterlinie door het rivierengebied. Dit gaf toegang tot rivierwater, waarmee de diverse inundatievelden tot het gewenste peil onder water konden worden gezet. In de Stelling van Amsterdam vormde elke polder met bedijking een eigen kom. Deze hadden elk hun eigen peil om de inundatie zo effectief mogelijk te maken.
Bekijk het waterverhaalNog steeds in gebruik: klimaatlinies
De Hollandse Waterlinies worden niet meer gebruikt om Nederland te verdedigen, maar nutteloos zijn ze zeker niet. Door klimaatverandering heeft Nederland steeds vaker te maken met extreem weer: we moeten de klappen opvangen van droogte en van hoosbuien. De waterlinies kunnen daarbij van dienst zijn. Bij veel neerslag kunnen de grote inundatievlaktes gebruikt worden als waterbekken. In tijden van drooge kan dat water ingezet worden voor akkers en graslanden. Polder Blokhoven bij Schalkwijk wordt al ingezet om de gevolgen van klimaatverandering op te vangen. Ook voor vogels is het onder water zetten van inundatievelden interessant. Bij Fort bij Krommeniedijk (Fort K'IJK) worden delen van de inundatievelden jaarlijks een paar centimeter onder water gezet, zodat de wormen naar boven komen en weidevogels hun buiken vol kunnen eten. Zo fungeren de historische Hollandse Waterlinies nu dus als klimaatlinies.