Tankversperring Fort Blauwkapel
UtrechtDe verdediging aan de noordzijde van fort Blauwkapel.
In het midden van de jaren dertig van de negentiende eeuw was men begonnen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie meer eigentijdse versterkingen aan te brengen. In eerste instantie kwam dit tot uiting door het op vele plaatsen bouwen van betonnen mitrailleurkazematten. Op de noordoostelijke punt van Fort Blauwkapel werd in dit kader in 1935 een betonnen groepsschuilplaats uit de Eerste Wereldoorlog omgebouwd en voorzien van een extra laag beton van 70 cm dik. De gronddekking aan de noordzijde werd verwijderd en in de vrijgekomen frontmuur werd een schietgat gezaagd (afbeelding 1). Daarachter kon een zware mitrailleur geplaatst worden die de weg naar Maartensdijk bestreek (nu de Kon. Wilhelminaweg). Binnen in het gebouwtje werd daarvoor een betonnen schiettafel geplaatst.
Toen enkele jaren later de …
In het midden van de jaren dertig van de negentiende eeuw was men begonnen in de Nieuwe Hollandse Waterlinie meer eigentijdse versterkingen aan te brengen. In eerste instantie kwam dit tot uiting door het op vele plaatsen bouwen van betonnen mitrailleurkazematten. Op de noordoostelijke punt van Fort Blauwkapel werd in dit kader in 1935 een betonnen groepsschuilplaats uit de Eerste Wereldoorlog omgebouwd en voorzien van een extra laag beton van 70 cm dik. De gronddekking aan de noordzijde werd verwijderd en in de vrijgekomen frontmuur werd een schietgat gezaagd (afbeelding 1). Daarachter kon een zware mitrailleur geplaatst worden die de weg naar Maartensdijk bestreek (nu de Kon. Wilhelminaweg). Binnen in het gebouwtje werd daarvoor een betonnen schiettafel geplaatst.
Toen enkele jaren later de oorlogsdreiging vanuit Duitsland toenam, drong ook het besef door dat op de door de Waterlinie lopende wegen meer beveiliging tegen vechtwagens (tanks), pantserwagens en gemotoriseerde troepen nodig was dan een eenvoudige prikkeldraadversperring.
De vechtwagenhindernis of aspergeversperring
Het Nederlandse leger ontwikkelde waarschijnlijk rond 1938 daarvoor een versperring die als hij eenmaal in de weg was aangelegd, binnen een kwartier gesteld kon worden. De versperring bestond uit een betonblok van ongeveer een meter dik waar stalen H-profielbalken in geplaatst konden worden. Aan de voor- en achterzijde van het blok waren onder de grond nog flinke slabben beton aanwezig die het bemoeilijkten het blok te laten kantelen (afbeelding 2). In het blok konden één rij (Type I) of twee rijen (Type II) balken geplaatst worden. Het blok werd over de volle breedte van de weg aangelegd in aansluiting op andere hindernissen, zoals brede waterlopen, fortgrachten of speciaal gegraven tankgrachten. Vanwege het uiterlijk met de boven de grond stekende palen werd zo’n hindernis in de volksmond al snel als aspergeversperring aangeduid.
In het betonblok waren kokers aangebracht waarin de 245 cm lange stalen H-balken van 18 cm hoog konden worden gestoken (afbeelding 3). De kokers hadden om en om verschillende hoeken ten opzichte van het wegoppervlak. De balken staken dan in een hoek van 60 of 45 graden omhoog. Een balk woog bijna 150 kilo en moest met vier man in de koker geschoven worden. Op het onderste gedeelte van de balk was aan weerszijden van het lijf (het rechtopstaande deel van de gekantelde H) een mechanisme bevestigd met een klep en een veer, vastgemaakt aan een staaldraad die langs de binnenzijde van de H naar boven liep en eindigde in een knop. Die klep stond altijd uit. Wanneer de balk in de koker werd geschoven werden de twee kleppen tegen de veer naar binnen gedrukt. In het onderste deel van de kokers was ruimte uitgespaard in het beton en klapten de kleppen weer uit. Als met een weerhaak zat de balk dan vast. Met behulp van de staaldraad konden de kleppen weer worden ingetrokken. Er was een speciaal stuk gereedschap dat men achter de knop aan het uiteinde van de staaldraad kon haken en waarmee men de draad naar zich toe kon trekken. Op die manier kon de paal dan weer uit de koker worden gehaald. Als de vijand naderde kon de staaldraad worden doorgeknipt. De paal was dan met geen mogelijkheid meer uit de koker te halen. De enige mogelijkheid om de paal weg te krijgen was door wegbranden met een snijbrander ter hoogte van het straatoppervlak.
De kokers werden normaliter afgedekt met rechthoekige sluitdeksels. De langwerpige deksels zijn voor de kokers die in een hoek van 45 graden staan en de meer vierkante voor de kokers van 60 graden. Onder in de kokers kon regenwater wegvloeien via een dwarsbuis die alle kokers zijwaarts verbond. De sluitdeksels werden gemaakt bij putdekselfabrikanten. De palen werden gemaakt door P.C. Andre de la Porte en Co’s metaalbedrijf N.V. te Haarlem. In vredestijd waren de kokers dicht en werden de palen opgeslagen in een speciaal daarvoor gemaakte palenbergplaats, die altijd voor de versperring werd gesitueerd.
In de oude vechtwagenhindernis in de Kapelweg zijn in 2021 een aantal nieuwe palen geplaatst. Als voorbeeld is één nieuwe paal vrij opgesteld. Daarnaast zijn ook de putdeksels van de nu weer gevulde kokers te zien.
De vechtwagenhindernissen V7 en V8
De vechtwagenhindernissen in de Kapelweg en de Bastionweg aan de noordzijde van Blauwkapel zijn eind 1938 aangelegd (afbeelding 4 en 5). Ze zijn beiden van het type II. Bij het leger zouden ze respectievelijk de codering TII-30 en TII-24 hebben gekregen. De cijfers geven daarbij het aantal palen aan dat in de versperring geplaatst kon worden. In de Tweede Wereldoorlog werden de talloze vechtwagenhindernissen door Rijkswaterstaat geïnventariseerd en kregen de twee versperringen de unieke nummers V7 (Kapelweg) en V8 (Bastionweg).
V7 is negen meter lang en vier meter breed aan het straatoppervlak. In de berm aan weerszijden van de weg zijn de kokers nog te zien. Bij de restauratie zijn daar nieuwe palen in geplaatst. Het midden van de versperring ligt onder het asfalt. V8 is moeilijker terug te vinden, omdat de Bastionweg na asfaltering veel breder is geworden. Aan beide zijden is het betonblok nog in de berm te onderscheiden. De sluitdeksels zijn allemaal onder het nieuwe wegdek verdwenen. De oorspronkelijke afmeting hier is lengte 7,20 meter en breedte 4,60 meter. Beide vechtwagenhindernissen lagen binnen het schootsveld van de mitrailleurbunker op het fort.
Bij onderzoek is gebleken dat de kokers van V7 leeg waren. Dat betekent dat de palen waarschijnlijk wel gebruikt zijn, maar dat de staaldraad nooit is doorgeknipt, zodat ze er weer uitgehaald konden worden. Dit levert de vraag op wat er met de palen is gebeurd. Mogelijk zijn ze al snel na de meidagen in 1940 afgevoerd naar Duitsland om te worden omgesmolten.
De palenbergplaats van V7 lag bij de splitsing van de Kapelweg en de Bastionweg. Deze was 6,5 meter lang en 0,95 meter breed. De palenbergplaats van V8 met dezelfde afmetingen lag iets voor (ten noorden van) de hindernis (afbeelding 6).
Tegen het eind van de Tweede Wereldoorlog hadden de Duitsers blijkbaar op dezelfde plek als V7 behoefte aan een tankversperring. In 1944 is pal voor de Nederlandse versperring een nieuwe aangelegd. Ook daarvan zijn de restanten nog te zien aan de zijkanten van de weg. Het zijn profielbalken die permanent in gestort beton vastzitten. Het middenstuk van deze versperring zal verplaatsbaar zijn geweest. Blijkbaar konden de Duitsers geen gebruik meer maken van het Nederlandse systeem. Ook bij de brug in de Kapelweg aan de zuidzijde van het fort zijn dergelijke restanten van een Duitse versperring aanwezig.
Extra verdedigingsmiddelen Blauwkapel
Bij Blauwkapel was ten oosten van vechtwagenhindernis V8 in de Bastionweg een open stuk land tot aan de spoordijk Utrecht-Hilversum. De spoordijk was de inundatiegrens. Ten oosten daarvan zou alles onder water komen als de Waterlinie in werking werd gesteld. Maar de strook land tussen spoordijk en Bastionweg was vanuit het noorden toegankelijk en onvoldoende beschermd. Een vechtwagen kon hier makkelijk langs. Om die reden werd besloten een tankgracht te graven met een haakse hoek tussen V8 en de spoordijk. Dit vreemde tracé werd gekozen omdat hiervoor het minste grondverzet nodig was. Voor het grootste deel kon een bestaande sloot worden verbreed en uitgediept en slechts een klein stukje tankgracht haaks op de spoordijk moest nieuw gegraven worden. Dit gedeelte lag op het tracé van een loopgraaf uit de Eerste Wereldoorlog. Vanaf de Bastionweg is een deel van de voormalige tankgracht nog te zien.
Behalve aspergeversperringen werden ook andere middelen gebruikt om de weg te versperren. Zo ligt er in de toegangsweg van het reduit van Blauwkapel, aan de zuidzijde van het fort, een groot betonblok waar zware ijzeren ogen ingegoten zijn (zie afbeelding 7). Op dat betonblok konden met een hijsinstallatie piramidevormige betonblokken (zogenaamde tetraëders) worden geplaatst. De ogen waaraan de tetraëders werden opgehesen, werden na plaatsing door zware kettingen met elkaar en met de ogen in het bodemblok verbonden, zodat de massa van de versperring de optelsom werd van alle betonblokken bij elkaar en niet zomaar opzij te schuiven was.